Van de week een column gelezen van Martin Bril in de Volkskrant, naar aanleiding van een ongeval. Ik was ervan onder de indruk, “de wereld draait gewoon door”
Sander
Ongeluk
de Volkskrant, Voorkant, 6 juni 2007 (pagina 11)
Martin Bril
Om de hoek is vanochtend een meisje doodgereden. Misschien een jonge vrouw. Het is niet helemaal duidelijk. Wel staat vast dat ze door een cementwagen is doodgereden. Die sloeg rechtsaf, en het meisje fietste rechtdoor.
Rechtdoor heeft voorrang, zoals bekend, maar wij Amsterdammers prenten onze kinderen in dat ze van dat privilege geen gebruik moeten maken als een vrachtwagen naast hen rijdt. Dan wacht je maar even tot die weg is. Maar ze hebben haast, onze kinderen, en ze zijn eigenwijs, en ze hébben ook voorrang, dus daar gaan ze.
Terug naar vanochtend.
Een zwarte Mercedes en een cementwagen stonden voor het stoplicht te wachten. Het sprong op groen. De auto?s begonnen te rijden. De cementwagen liet bewust weinig ruimte voor fietsers aan zijn rechterkant. Twee fietsers die zich geïntimideerd voelden door de wagen, stopten. Eén meisje reed door en kwam langszij bij de vrachtwagen, precies op het moment dat die rechtsaf begon te slaan. Ze raakte ten val en kwam onder de wielen terecht.
Een ooggetuige: ?Hij hobbelde er twee keer overheen, de laatste keer over haar hoofd.? Een andere getuige: ?Heel veel mensen hebben het gezien. Iedereen schreeuwde en huilde.? De sigarenboer aan de overkant: ?Dertig jaar chauffeur, nooit iets gehad, net een nieuwe baan. Die man zijn leven is ook kapot. Die verdomde fietsers ook altijd met hun haast. Maar je zal straks maar dat telefoontje krijgen.?
Het ongeluk gebeurde aan het einde van de ochtendspits. De dag was aarzelend begonnen, een beetje grijs, maar nu beloofde het ineens schitterend zomerweer te worden. Het meisje was erop voorbereid; ze droeg een vrolijk jurkje, kralenkettingen en zwarte slippers met een klein hakje. Waar zou ze naar onderweg zijn geweest?
De hulptroepen waren snel ter plekke: de brandweer, de calamiteitenwagen die de boel onmiddellijk met schermen afzette, de technische dienst, ambulances, tientallen politieagenten met kilometers roodwit lint en fluitjes om het verkeer langs het ongeluk te leiden. De schrik en adrenaline van de eerste momenten maakte al snel plaats voor kwade berusting: het slachtoffer was overleden. ?Meer dan dood?, zoals een brandweerman grimmig zei. Hij veegde het zweet van zijn gezicht, het begon al warm te worden.
Intussen kwamen steeds meer mensen kijken, en de schok van de plotselinge dood werd vermengd met grappen, gelaten hoofdschudden en woede. Waarom werd er nu nooit eens iets gedaan aan dit verdomde kruispunt?
Op een terrasje verderop zaten mensen koffie te drinken, een bouwvakker voor de deur van een pand in de steigers ging poepen in een toiletcabine, een veegwagen arriveerde om bloed en sporen op te ruimen, de eerste agenten slenterden al terug naar hun politiepost, een paar straten verderop. Daar zat ook ongetwijfeld de chauffeur van de cementwagen, meegenomen voor verhoor.
Een uur later was van het ongeluk niets anders meer te zien dan een paar witte strepen op de weg die aangaven waar de wielen van de cementwagen hadden gestaan. De meisjes van het uitzendbureau waar het drama zich voor de deur had afgespeeld, zaten achter hun deskjes te bellen, op de tramhalte stonden mensen te wachten, over het zebrapad marcheerden jonge moeders achter kinderwagens, daklozen sjokten naar de Albert Heijn, fietsers passeerden, vrachtwagens sloegen weer rechtsaf; rechtdoor had nog altijd voorrang.
Het was, met andere woorden, alsof de dood niet had toegeslagen; alles was weer bij het oude, en de dag werd almaar warmer. Langs hoeveel van dit soort kruispunten komen we elke dag? Ze hebben allemaal hun dode meisjes.
Copyright: Bril, Martin